Laatste nieuws
WIA arbeidsongeschikt-
heidsbeoordeling 2.0
‘Praktisch beoordelen’
Demissionair Minister Van Gennip heeft opnieuw een tijdelijke maatregel voorgesteld, waarmee zij de achterstanden in sociaal-medische beoordelingen bij het UWV verder wil terugdringen: ‘praktisch beoordelen’. Maar wat houdt dat in?
De arbeidsongeschiktheidsbeoordeling 1.0
Eerst even in het kort de huidige systematiek. Uitgangspunt is dat het UWV bij de arbeidsongeschiktheidsbeoordeling een volledig verzekeringsgeneeskundig en arbeidsdeskundig onderzoek uitvoert. Dit is o.a. geregeld in artikel 6 van de Wet WIA. Eerst stelt de verzekeringsarts de belastbaarheid van de verzekerde vast. Daarna gaat de arbeidsdeskundige van het UWV in het CBBS-systeem op zoek naar drie functies die betrokkene met zijn beperkingen in theorie nog kan verrichten.

Vervolgens vergelijkt de arbeidsdeskundige het maatmaninkomen van de verzekerde met het inkomen dat hij met deze theoretische functies nog kan verdienen. Het resultaat van deze beoordeling bepaalt het arbeidsongeschiktheidspercentage. Het arbeidsongeschiktheidspercentage gaat dus niet over wat er medisch aan de hand is, maar over het loonverlies.

In sommige gevallen schrijft de wet voor dat naast de theoretische schatting ook een praktische schatting plaats moet vinden. Dat is aan de orde als een werknemer na de eerste ziektedag passende werkzaamheden met loonwaarde heeft verricht. Bij de praktische schatting wordt ook het maatmaninkomen vergeleken, alleen wordt het niet vergeleken met wat een verzekerde in theorie kan verdienen, maar met de daadwerkelijke verdiensten van een verzekerde. Als het arbeidsongeschiktheidspercentage op grond van de praktische schatting lager is dan op grond van de theoretische schatting, wordt dit arbeidsongeschiktheidspercentage als uitgangspunt genomen.

Simpel gezegd:als een verzekerde in de praktijk minder verdient dan hij theoretisch zou kunnen, wordt hij meer arbeidsongeschikt geacht. En andersom natuurlijk.Kortom: een volledige WIA-beoordeling kost veel tijd en die kan worden verkort (aldus Minister Van Gennip) door op basis van praktische verdiensten (als die er zijn) het arbeidsongeschiktheidspercentage vast te stellen. En dus niet standaard een theoretische schatting te doen. Dat is de kern van de maatregel ‘praktisch beoordelen’.
De arbeidsongeschiktheidsbeoordeling 2.0
Om de maatregel praktisch beoordelen te kunnen doorvoeren, moet tijdelijk van de wettelijke eisen van de huidige arbeidsongeschiktheidsbeoordeling worden afgeweken. Immers, als sprake is van feitelijke verdiensten per einde wachttijd, dan worden die bepalend voor de arbeidsongeschiktheidsbeoordeling en wordt dus geen theoretische schatting verricht.Hoe ziet de ‘light’ beoordeling er in de praktijk dan uit?
Stap 1
Zijn de re-integratie inspanningen van de werkgever voldoende geweest? Dan stelt de arbeidsdeskundige van het UWV vast of de verzekerde na de ziekmelding heeft hervat in arbeid. Als dat het geval is, dan brengt de arbeidsdeskundige de belasting in de feitelijk uitgevoerde werkzaamheden in kaart. Ook moet hij onderzoeken of de praktisch verrichte werkzaamheden voldoen aan de wettelijke criteria (zie kader). Die zijn hetzelfde als bij een ‘reguliere’ praktische schatting.De huidige eisen die aan een praktische schatting worden gesteld op grond van het Schattingsbesluit, blijven gehandhaafd. Kort gezegd moet de arbeid die een verzekerde verricht aan de volgende voorwaarden voldoen wil een praktische schatting uitgevoerd kunnen worden:
• Het werk waarmee de praktische inkomsten worden genoten moet passend zijn (lees: verzekerde moet medisch in staat zijn om met zijn/haar ‘krachten en bekwaamheden’ de arbeid te verrichten);
• De verdiensten moeten representatief zijn voor de werkzaamheden die worden verricht;
• Het werk moet duurzaam verricht kunnen worden (lees: er mag geen sprake zijn van excessieve uitval of andere gezondheidsproblemen).
Stap 2
Staat vast dat de werknemer heeft hervat in praktische arbeid die voldoet aan de wettelijke criteria? Dan beoordeelt de verzekeringsarts eerst of sprake is van arbeidsongeschiktheid voor de laatst uitgevoerde arbeid als gevolg van ziekte/gebrek of zwangerschap/bevalling. En daarna of de arbeid waarin de verzekerde heeft hervat de belastbaarheid van de verzekerde niet overschrijdt. Met andere woorden: het is voor de verzekeringsarts niet nodig een volledige FML op te stellen (en dat scheelt tijd).
Stap 3
De verzekeringsarts rapporteert zijn bevindingen vervolgens aan de arbeidsdeskundige. Deze doet dan de praktische schatting op basis van werkelijke loonwaarde.Let op! In sommige gevallen zal er wel een FML opgesteld moeten worden. Dat is in de volgende situaties het geval:
• als wordt geconcludeerd dat de belastbaarheid van de verzekerde in de door hem feitelijk verrichte arbeid wordt overschreden;
• als de arbeidsdeskundige tot de conclusie komt dat niet aan de overige criteria voor de praktische beoordeling wordt voldaan.

In die gevallen is een praktische schatting niet mogelijk en wordt de beoordeling alsnog verricht op basis van een theoretische schatting. Dat geldt ook voor werknemers die op basis van een praktische schatting 80-100% arbeidsongeschikt zijn. Voor hen moet worden vastgesteld of er daadwerkelijk sprake is van volledige arbeidsongeschiktheid (en eventueel recht op een IVA-uitkering als sprake is van duurzaamheid).

Dit is in een notendop de voorgestelde maatregel ‘praktisch beoordelen’. Als sprake is van praktische verdiensten is een theoretische schatting niet nodig en kan tijdswinst worden geboekt (zowel voor de arbeidsdeskundige als de verzekeringsarts).
Wordt vervolgd
Op dit moment is de internetconsultatie gesloten en is het afwachten of de maatregel daadwerkelijk per 1 juli 2024 in werking zal treden voor de duur van drie jaar.De vraag is in hoeverre werkgevers en werknemers kunnen voorsorteren op deze ‘praktische beoordeling’. Het is niet ondenkbaar dat werknemers ervoor kiezen te hervatten voor minder uren en tegen een lagere loonwaarde, om zo de kans op een arbeidsongeschiktheidspercentage van meer dan 35% te vergroten. Omgekeerd kunnen werkgevers hier wellicht ook invloed op uitoefenen, bijvoorbeeld door de loonwaarde van de passende arbeid (te hoog) vast te stellen. Volgens de nota van toelichting bij de voorgestelde tijdelijke maatregel worden deze ‘gedragseffecten’ grotendeels ondervangen door de RIV-toets voorafgaand aan de WIA-beoordeling. De vraag is of dat in de praktijk ook zo zal uitpakken.

Kortom: opnieuw een tijdelijke maatregel, waarvan in de praktijk zal blijken of dit onbedoelde neveneffecten heeft én daadwerkelijk leidt tot vermindering van de achterstanden bij het UWV.
Ontwerpbesluit Schattingsbesluit arbeidsongeschiktheidswetten